Woningbouwopgave Utrecht Oost

Op 3 februari 2016 vond de eerste van drie U10-bijeenkomsten over de regionale woningbouwopgave plaats. Tijdens deze bijeenkomst stonden de gemeenten De Bilt, Bunnik, Utrecht, Zeist en omliggende gemeenten centraal. In het gemeentehuis van Bunnik waren ruim 50 raadsleden, wethouders, marktpartijen, corporaties en andere betrokkenen uit de woningbouwketen bij elkaar.

Op 3 februari 2016 vond de eerste van drie U10-bijeenkomsten over de regionale woningbouwopgave plaats. Tijdens deze bijeenkomst stonden de gemeenten  De Bilt, Bunnik, Utrecht, Zeist en omliggende gemeenten centraal. In het gemeentehuis van Bunnik waren ruim 50 raadsleden, wethouders, marktpartijen, corporaties en andere betrokkenen uit de woningbouwketen bij elkaar. De avond ging van start met een INLEIDING door Dorien Manting van het planbureau voor de leefomgeving, waarin actuele cijfers over de bevolkingsprognoses, verhuisbewegingen en migratie werden gepresenteerd. Vervolgens hielden drie raadsleden en een wethouder een pitch waarin antwoord werd gegeven op de vraag wat er de afgelopen periode binnen de eigen gemeenteraad aan de orde is geweest als het gaat om woningbouw en de bouwopgave. Een rode draad uit de pitches was dat gemeenten bezig zijn met het actualiseren van de woonvisie, het vraagstuk van sociale opgave in beeld is, men wil inzetten op kwaliteit en duurzaamheid en tegelijkertijd aandacht heeft voor betaalbaarheid.


Vervolgens is in subgroepen over verschillende stellingen gediscussieerd. De stelling “Er is voldoende ruimte binnen bestaand stedelijk gebied en de resterende uitleglocaties om het woningtekort op te heffen; nieuwe uitleglocaties zijn niet nodig.” riep veel discussie op. Hoewel de meesten het eens zijn met de noodzaak om zo veel mogelijk binnenstedelijk te bouwen, werd ook de andere kant belicht: “er is nog te weinig plancapaciteit, er moet gebouw worden naar behoefte”, “wie bepaalt wat gewenst is” en “inbreiding is duurder dan uitleg”. De consequenties van de keuze voor binnenstedelijk en bestaande uitleglocaties zijn dat er aandacht moet zijn voor mobiliteit, parkeren, ruimte voor andere woonvormen en verbreding van het woningbouwprogramma.


De andere stelling “Het woningbouwprogramma moet zich hoofdzakelijk richten op “stedelijke” woonvormen en doelgroepen; zowel in de stad Utrecht als in de gemeenten daar omheen.” leverde ook veel reacties op. Hoofdlijn van de discussie was dat kwaliteit voorop moet staan, woonvormen moeten passen bij het woonmilieu. Dat leidt tot  de volgende conclusies: in Utrecht moet je hoog (letterlijk) stedelijk bouwen, in de dorpen bouwen  bij voorzieningen en groen moet groen blijven. Omdat de druk hoog blijft en we de prijzen niet verder willen opdrijven, is samenwerking en regionale afstemming nodig. Aandachtspunt daarbij is het belang van erkenning van de verschillen tussen gemeenten als basis voor het afstemmen van woningbouwopgaven.